2. “Van roze wolk tot donderwolk – en weer terug”

Gepubliceerd op 8 oktober 2025 om 23:00

Een zwangerschap en bevalling in coronatijd
Het jaar 2020. Midden in die klote coronatijd was ik zwanger van mijn dochter. Een zwangerschap die alles behalve zorgeloos verliep. Omdat ik al eerder een keizersnede had gehad, was er altijd de kans dat het opnieuw nodig zou zijn. Toen mijn dochter met 36 weken nog steeds in dwarsligging lag – ondanks meerdere versies – gaven de artsen aan dat ze het nog één keer zouden proberen. Maar de kans dat ze zich tijdens de bevalling terug zou draaien, was groot.

Alle afspraken moest ik alleen doorstaan. Mijn man mocht niet mee naar het ziekenhuis, hij stond elke keer trouw buiten te wachten. Dat alleen-zijn, dat steeds weer zonder steun die kliniek inlopen, was zwaarder dan ik ooit had durven denken.

En toen was het 11 augustus 2020. Een warme, zonnige ochtend. Het eerste krampje in mijn buik voelde ik meteen: dit zijn weeën. Ik was blij, opgelucht zelfs. Vandaag zou ik haar ontmoeten. Met mijn hoge pijngrens zuchtte ik de weeën weg, ik ging douchen, deed mijn make-up, dronk een kop koffie op het balkon en pakte de laatste spulletjes in. Pas daarna maakte ik mijn man wakker.
Zijn reactie vergeet ik nooit: drie keer herhalen “Wat?” en grote paniek in zijn ogen. Hij belde snel zijn ouders, die stralend binnenkwamen – het was hun eerste kleinkind. Samen vertrokken we naar het ziekenhuis.

Daar begon de eerste teleurstelling. Een zuster zei dat ik nog gerust naar huis kon, want ik had “vast nog niet genoeg ontsluiting”. Ik wist beter. Dit was mijn zesde kind, ik ken mijn lichaam. Maar ze wilde niet luisteren en we gingen onverrichter zake weer weg. Mijn man voelde zich er ook niet goed bij en belde direct mijn gynaecoloog in het universitair ziekenhuis. Binnen no-time lag ik daar op de bevalkamer. Een team stond klaar. En inderdaad: ik zat al op 8 centimeter ontsluiting.
Daar ging het mis. Mijn vliezen werden gebroken en ineens sloeg de paniek toe. Mijn dochter was terug in dwarsligging gegaan, met haar armpje en de navelstreng naar beneden. Ik zie nog de blik in de ogen van de arts, de paniek in die kamer. Zijn arm tot zijn elleboog bij mij naar binnen – een pijn die ik nooit vergeet. Er werd alarm geslagen: spoedkeizersnede.
Mijn man werd apart gezet. De arts zei tegen hem dat de kans groot was dat wij het beiden niet zouden halen. Hij liep naar buiten en  huilde in de armen van zijn moeder. Buiten begon het te regenen en te onweren, alsof de hemel meehuilde.

Ikzelf werd in allerijl voorbereid. Een vrouwelijke arts stond bij mijn hoofd, aaide me en zei: “We gaan alles doen om jullie te redden.” Ik dacht: “Laat mij gaan, red mijn dochter.” En toen werd alles zwart.

Om 16:01 uur kwam ze ter wereld. Een prachtig meisje. En wonder boven wonder: ik leefde ook nog. Toen ik haar voor het eerst zag, viel alles weg – de pijn, de angst, de paniek. Alleen die roze wolk bleef over.
Later vertelde mijn gynaecoloog me dat mijn dochter letterlijk op het nippertje gered is. En ik ook.Haar armpje en de navelstreng hadden haar in gevaar gebracht. Ik ben eeuwig dankbaar dat ik in een universitair ziekenhuis was, waar de juiste mensen en middelen aanwezig waren.

De start van haar leven was een gevecht. Dat gevecht dragen we nog steeds, want mijn dochter heeft speciale zorg nodig. Ze heeft autisme door het geboortetrauma. Het pad dat we samen bewandelen is intens, maar ook ongelofelijk leerzaam.
Ze vraagt van mij meer geduld, meer creativiteit, meer kracht dan ik ooit dacht te hebben. Maar ze geeft me ook zoveel liefde. Elke glimlach, elk moment van contact is een overwinning.
Moederschap in deze vorm is rauw, eerlijk en soms zwaar. Maar het is ook puur, diep en transformerend. Het heeft me geleerd dat de grootste kracht van een moeder niet zit in het wegnemen van pijn, maar in aanwezig blijven, ongeacht hoe donker of zwaar de dag ook is.
En dat, hoe heftig de start ook was, liefde altijd groter blijkt te zijn dan angst. ❤️
De eerste maanden na haar geboorte voelde voor mij meteen anders. Natuurlijk, elk kind is uniek, maar bij haar merkte ik dingen op die me niet loslieten. Ze sliep nauwelijks langere periodes, raakte snel overprikkeld door geluiden of bewegingen, en had moeite met contact maken op de manier die ik van mijn andere kinderen kende.

 

Ik herinner me een moment dat ze huilde en hoe ze bijna geen oogcontact maakte terwijl ik haar oppakte. Mijn moederhart zei me dat er iets was dat ik moest opmerken, iets dat verder ging dan normale babykwaaltjes. Het was niet dat ze “minder” was – helemaal niet – maar dat ze anders communiceerde, op een manier die ik nog niet kende.

 

Elke dag bracht kleine puzzelstukjes. Hoe ze reageerde op aanraking, hoe ze geluiden interpreteerde, hoe ze haar armpjes bewoog: alles wees me zacht maar duidelijk dat we een bijzondere aanpak nodig zouden hebben. Het was een mix van verwondering en zorg, een soort constante alertheid, omdat ik haar moest leren begrijpen in een wereld die soms te hard leek voor haar.

 

Het besef dat ze speciale zorg nodig had, kwam niet ineens, maar groeide stukje bij beetje. En hoewel het soms overweldigend voelde, bracht het me ook dichter bij haar. Want vanaf die eerste maanden leerde ik dat moeder zijn niet alleen gaat over liefhebben – het gaat ook over observeren, aanpassen en steeds weer aanwezig zijn, op manieren die je nooit had verwacht.